Friday, December 29, 2017

Howard Carter

Howard Carter


Howard Carter


Howard Carter werd op 9 mei 1874 geboren te Londen als jongste zoon uit een gezin van elf kinderen. Zijn vader Samuel John Carter was een goede naturalistische genreschilder en tekenaar voor de Illustrated London News.[1] Samuel Carter leerde zijn kinderen tekenen en schilderen. Zo werd de jonge Howard Carter opgevoed met slechts één carrière voor ogen, die van kunstenaar. Al jong had hij een goede lijnbeheersing en talent voor het schilderen van aquarellen. Toen hij zeventien jaar was, kreeg hij een baan bij het Egypt Exploration Fund (EFF). Deze organisatie was in 1882 medeopgericht door de Engelse schrijfster Amelia Edwards (1831-1892).[2] Edwards had in 1876 een boek gepubliceerd over haar reis door Egypte. Dit boek, A thousand miles up the Nile, werd een internationale bestseller. De EFF zocht een kunstenaar die de afbeeldingen en inscripties kon kopiëren van de graven van Deir El Barsha en Beni Hassan in Midden-Egypte.[3] Carter had al enige ervaring in het overtekenen van Egyptische voorstellingen uit de collectie William Amhurst Tyssen-Amherst.


In het najaar van 1891 kwam Howard Carter in Egypte aan. Bij zijn werk voor de egyptoloog Percy Newberry was zijn eerste taak om wandschilderingen over te tekenen in tomben uit het Middenrijk, in Beni Hasan en Deir El Barsha. Na enkele maanden werd hij door het EEF overgeplaatst naar Amarna om te gaan werken voor de Britse egyptoloog Flinders Petrie.[4] In zijn werkmethoden was Petrie standvastig, streng en methodisch. Bij hem zou Carter veel ervaring opdoen op het gebied van de archeologie.[5] In Amarna kwam de jonge Carter voor het eerst in contact met Achnaton en de ketterse Amarnaperiode. Hij kreeg ook voor het eerst een koninklijke graftombe te zien, namelijk die van Achnaton zelf, waarschijnlijk de vader van Toetankhamon. Hij maakte er tekeningen die op 23 maart 1892 gepubliceerd zouden worden in de Londense The Daily Graphic.[6]

In oktober 1893 begint Carter te werken onder Edouard Naville in de dodentempel van koningin Hatsjepsoet in Deir El Bahri, op de westoever van de Nijl tegenover Luxor.[7] Het grootste deel van de volgende zes jaar zou hij scènes en inscripties natekenen van de dodentempel van Hatsjepsoet, de vrouwelijke farao uit de achttiende dynastie.[8] In The Times van 11 november 1898 stond dat Mr. Howard Carter een onuitputtelijke energie had voor dit werk.[9]

In december 1899 werd Carter op vijfentwintigjarige leeftijd benoemd tot hoofdopzichter van de Service des Antiquités voor Opper-Egypte op voorspraak van Naville.[10]

Carter kon nu zijn eigen prioriteiten bepalen. Een tekort aan geld was echter een voortdurend probleem om grote opgravingen uit te voeren.

In januari 1900 kreeg Carter zijn eerste grote, officiële opdracht. Hij kreeg de leiding over het transport van de koninklijke mummies naar het museum in Cairo. Deze mummies waren in 1898 ontdekt in een cachette in het graf van Amenhotep II.[11] Dit was Carters eerste opdracht in het Dal der Koningen. De mummie van Amenhotep II zou in het graf blijven. De tombe zou onmiddellijk veel aandacht trekken en niet alleen van toeristen. Op 24 november 1901 werd de tombe geplunderd. De mummie van de farao was door de dieven zorgvuldig opengesneden tijdens hun zoektocht naar sieraden.

Carters eerste kans om een tombe in het dal der Koningen bloot te leggen, kwam er in 1900. Twee Qurnawi, lokale bewoners van het dorpje Qurna vlakbij het Dal, beweerden de plaats te kennen van een nog niet ontdekte tombe. Het bleek te gaan om de in de oudheid geplunderde en dus lege tombe van Thoetmoses III.

In 1902 mocht Carter een sponsor zoeken die de opgravingen van de Service des Antiquités in het Dal kon financieren. Het kostte hem niet veel moeite om de rijke Amerikaan Theodore Davis hiervoor te overhalen.



Afb. 2.12 Theodore Davis (tweede van rechts) met Arthur Weigall en zijn vrouw Hortense en Edward Ayrton (rechts), 1907, foto Benjamin Stone, Benjamin Stone Collection, Birmingham

In 1902 begonnen de opgravingen van Davis in het dal, die zouden doorgaan tot 1914. Carters grootste succes voor Davis kwam er in januari 1903 met de ontdekking van het graf van Thoetmosis IV.[12]

The Times berichtte dat

"de tombe in werkelijkheid was ontdekt door de heer Howard Carter (…) die opgravingen voor de heer Davis heeft verricht. Het is dankzij zijn (Carters) zorgen en praktische ervaring dat niet alleen alle objecten uit de tombe zijn geborgen maar dat we nu ook beschikken over een wetenschappelijk verslag van de omstandigheden waarin deze zijn gevonden."[13]

Een jaar later vond Carter de tombe van koningin Hatsjepsoet.[14] Zowel dit graf als dat van  Thoetmosis IV graven was geplunderd in de oudheid. Ze bevatten echter nog vele resten van de oorspronkelijke inhoud. Carter behield de leiding tot eind 1904. Hij werd overgeplaatst naar het noorden, als hoofdinspecteur voor Neder-Egypte met standplaats te Sakkara . Dit mocht als een promotie worden aanzien. In Neder-Egypte waren er toen meer monumenten blootgelegd en bevonden zich de prestigieuze piramiden.

Carter stapte in Luxor op de trein naar Cairo als een gerespecteerd man. Zijn terugkeer zou onder heel andere omstandigheden plaatsvinden.

Kort na zijn overplaatsing naar Sakkara kreeg Carter het daar aan de stok met veertien, volgens de krant L’Egypte dronken, Franse toeristen.[15] Deze hadden de plaatselijke inspecteur beschimpt omdat er een kaartje moest gekocht worden voor een bezoek aan het Serapeum. Toen ze na betaling het monument betraden, waren ze verbolgen omdat er geen kaarsen voorhanden waren. Ze eisten hun geld terug. Carter die er ondertussen was bijgehaald, weigerde resoluut. Bij de rel die hierop volgde moesten beide partijen, zoals Carter meldde aan Lord Cromer in een telegram,  ‘klappen’ incasseren. De plaatselijke pers bracht sensationele verhalen over Franse vrouwen en kinderen die wegvluchtten voor het gevaar, terwijl hun moedige mannen werden aangevallen.[16] De Fransen dienden klacht in en Carter werd bij de toenmalige consul-generaal Lord Cromer geroepen. Deze toonde begrip voor de situatie maar vroeg toch aan Carter om zich te verontschuldigen bij de Fransen. Carter vertikte het om dit te doen en nam ontslag.

Er braken nu magere maanden aan voor Carter. Hij scharrelde in Luxor een inkomen bijeen als schilder van taferelen die hij aan toeristen verkocht en als handelaar van oudheden. Dit laatste zou hij blijven doen en niet zonder succes. In juni 1922 kon hij bijvoorbeeld bij Sotheby’s in Londen 460 pond betalen voor een topstuk.[17]

Theodore Davis vroeg Carter om aquarellen te maken van enkele van de meest spectaculaire objecten uit het nieuw ontdekte graf van Joeja en Toeja (KV46).

Davis had dit graf in februari 1905 ontdekt, slechts enkele weken na het vertrek van Howard Carter uit Luxor. Het bijna intacte graf van Joeja en Toeja, de ouders van koningin Tiye, was de meest opzienbarende ontdekking tot dan toe in het Dal der Koningen. De tombe bevatte een groot aantal, prachtig geconserveerde objecten waaronder de lijkkisten.[18]

Via Lord Cromer kwam Howard Carter in contact met Lord Carnarvon. Deze ontmoeting zou uiteindelijk tot de meest opmerkelijke archeologische vondst aller tijden leiden.

Christiaan Janssens


[1] Nicholas Reeves, Toetanchamon, 40.

[2] ‘Egyptian Antiquities’, The Times 30 maart 1882, 8. 

[3] Percy Newberry en G. Willoughby Fraser, El Besrheh: The Tomb of Tehuti-Hetep (Londen 1894).

[4]  Nicholas Grimal, A History of Ancient Egypt (Oxford 1992) 238; ‘Howard Carter, 66, egyptologist, dies’, The New York Times 3 maart 1939, 28.

[5] ‘Britons play leading role in two centuries of study’,  The Times 5 november 1975, 6.

[6] The Daily Graphic 23 maart 1894.

[7] http://www.ees.ac.uk/the-society/deltaanddeir.htm (februari 2007); Reeves, Toetanchamon, 40.

[8] ‘Egypt Exploration Fund’, The Times 11 november 1898, 9; ‘Obituary’, The Times, 3 maart 1939, 16.

[9] ‘Egypt Exploration Fund’, The Times 11 november 1898, 9.

[10] ‘Egypt Exploration Fund’, The Times 8 november 1900, 5; ‘Howard Carter, 66, egyptologist, dies’, The New York Times 3 maart 1939, 28.

[11] ‘Important Discovery At Thebes’, The Times 13 april 1898, 12.

[12] ‘Discovery Of A New Royal Tomb At Thebes’, The Times 9 maart 1903, 8; ‘American’s great discovery in Egypt’, The New York Times 22 maart 1903, 12.

[13] ‘Discovery Of A New Royal Tomb At Thebes’, The Times 9 maart 1903, 8.

[14] ‘The Discovery Of The Tomb Of Queen Hatshepsu At Thebes’, The Times 14 maart 1904, 8.

[15] Christine El Mahdy, Toetankhamon (Baarn 2000) 189.

[16] Ibidem.

[17] ‘The Sale Room. Egyptian Antiquities’, The Times 30 juni 1922, 13.


[18] ‘Important Discovery In Egypt. The Royal Treasures Of The 18th Dynasty ‘, The Times 10 maart 1905, 4; ‘American’s find in Egypt’, The New York Times 10 maart 1905, voorpagina; John Romer, The Valley of the Kings (New York 1981) 202.

Saturday, July 9, 2016

De obelisk van Heemskerk


De obelisk van Heemskerk



De schilder Maarten van Heemskerck (geboren als Maerten van Veen, Heemskerk, 1498 - Haarlem 1 oktober 1574) heeft de obelisk opgericht als grafmonument voor zijn in 1535 overleden vader Jacob Willemszoon van Veen. De obelisk verrees in 1570 op het kerkhof bij de dorpskerk van Heemskerk.
Aan de voorzijde van de hardstenen obelisk zijn reliëfs gebeeldhouwd, van boven naar beneden zijn dit een portret van de overledene, een putto, staande op een schedel met doodsbeenderen en leunend op een omgekeerde fakkel, een familiewapen en het jaartal 1570. Het en profil van Van Veen vertoont gelijkenis met het portret dat zijn zoon in 1532 van hem schilderde.
Tussen het portret en de putto is in het Latijn een tekst in gotische letters gebeiteld. De inscriptie luidt : Iacobo Venio Guilelmi filius parenti carissimo Martinus Hemskerk pietatis ergo inscripsit. (Uit liefde voor zijn dierbare vader richtte Maarten van Heemskerck dit op voor Jacob Willemsz. Van Veen.)

Op de achterzijde staat in het Nederlands vermeld:

HIER
LEIJT BEGRAVEN
JACOB WILLEMSZ
VAN VEEN ENDE
STARF DEN XVI
DACH SEPTEMBER
Ao XV XXXV
ENDE HEEFT GELEEFT
LXXIX JAER.


De obelisk staat op een gemetselde bakstenen sokkel en wordt bekroond door een smeedijzeren leliekruis.

Christiaan Janssens

Saturday, February 8, 2014

De Tempel van Dendur

De Tempel van Dendur


Copyright Christiaan Janssens


De bouw van de relatief kleine tempel van Dendur in Neder-Nubië is waarschijnlijk gestart tijdens de laat Ptolomeische tijd. Deze verwarrende en rumoerige tijd wordt geïmpliceerd door de cartouches die alleen het algemene Per-Aa bevatten, verwijzend naar farao zonder een specifieke naam van een koning.

Copyright Christiaan Janssens

De tempel werd voltooid onder de Romeinse keizer Augustus. Ook de afbeeldingen werden afgewerkt.
Oorspronkelijk stond de tempel op de linkeroever van de Nijl, vlakbij de oude stad Tutzis, 20 kilometers ten zuiden van Kalabsha en 77 kilometer ten zuiden van Aswan.
De tempel is gewijd aan de godin Isis en de goden Harpocrates en Osiris, almede twee vergoddelijkte zonen van een lokaal Nubisch stamhoofd, Pedesi ("Hij die geschonken is door Isis") en Pihor ("Hij die behoort aan Horus").
De tempel bestaat uit een grote vrijstaande poort, een open binnenplaats en een rechthoekige tempel structuur. Vanaf de poort tot de achterkant is de tempel ongeveer 25 meter lang.

De tempel werd in de 6e eeuw opnieuw ingericht als kerk door koning Eiparnome. De Koptische inscriptie, waarmee Eiparnome de opdracht bekendmaakte om de tempel te "kerstenen", bevindt zich aan de zuidelijke deur van de pronaos. De datum kan worden geïnterpreteerd als 544, 559 of 574 AD.

De bouw van de Aswandam in 1963 bedreigde een aantal van onschatbare Oudegyptische bouwwerken. De regering van de Verenigde Staten, samen met enkele andere regeringen, stuurde een team van archeologen om zoveel mogelijk te behoeden van het stijgende water met onder andere de Tempel van Dendur.
Egypte bedankte de Verenigde Staten voor haar bijdrage aan deze reddingsoperatie met de tempel van Dendur.
Talrijke Amerikaanse musea trachtten de tempel te verwerven. Uiteindelijk zou het Metropolitan Museum van New York het pleit winnen.

Men had meer dan 10 jaar nodig om de 642 blokken tellende tempel terug op te bouwen. De structuur is sinds september 1978 een van de belangrijkste attracties van het New-Yorkse museum.

Saturday, November 16, 2013

Antwerpse schilders in Egypte

Jacob Jacobs en Florent Mols


De meeste schilders bedachten een Oud Egypte in hun atelier op basis van een zorgvuldig verzamelde hoeveelheid voorwerpen, gravures en reisverhalen. Toch waren er ook die er niet voor terugdeinsden om de oversteek te maken, op zoek naar authentieke ervaringen. Drie Antwerpenaren hebben in 1838 en 1839 Egypte van Alexandrië tot Aswan doorkruist. De schilders Jacob Jacobs (1812-1879), langs moederskant verwant aan Beethoven, en Florent Mols (1811-1896) en de kunstkenner en mecenas baron Charles Stier d’Aertselaer (1770-1847). Beide schilders zullen hun reiservaring vastleggen in schetsboeken en hieruit putten voor latere oriëntalistische schilderijen, die vanaf 1840 op de driejaarlijkse tentoonstellingen van de Société royale d’Anvers pour l’Encouragement des Beaux-Arts te zien zullen zijn. De tableaus van Jacobs en, in mindere mate, van Mols waren lange tijd de enige mogelijkheid voor het Belgische publiek om zich een voorstelling te vormen van Egypte en zijn monumenten.

Jacob Jacobs, De ruïnes van het paleis van Karnak te Thebe, 1847, olie op paneel, 97 cm x 143 cm, lijst met egyptiserende decoraties en inscriptie Thebes/Karnak, geveild bij Christie’s op 17 juni 1994, daarvoor verzameling Thermenhotel Oostende
Mols zou in 1856-1857 samen met de schilder Frans Vinck (1827-1903) nogmaals een Egyptereis ondernemen

Christiaan Janssens



H. Coenen, ‘Het Oriëntalisme in de Belgische schilderkunst van de 19de en het begin van de 20ste  eeuw’ in: Oriëntalisten en Afrikanisten in de Belgische kunst, 19de en 20ste eeuw: 14 september-11 november 1984 (Brussel 1984) 32-33.
‘Smyrna letters and journals’, The Times 27 december 1838, 4; Eugène Warmenbol, ‘Le sphinx réfléchi’, 74; ‘Beethoven’s Flemish origin’, The Musical Times 1 juni 1927, 553.

Thursday, August 15, 2013

Egyptianized Bookcase

Egyptianized Bookcase



This Egyptianized bookcase from Southeast Asia, decorated with hieroglyphics, was found amidst a pile of junk in Bangkok. How it came there and what its history had been could only be conjectured. With the help of the Egyptologist Professor Dr Eugène Warmenbol of the Université libre de Bruxelles, however, some of the questions have now been answered.
On the front left of the bookcase is an inscription that reveals the cabinet-maker’s name: Joseph, with Birouty or Beyrouthias a surname or place of origin. Who this individual was remains a question. In 1991 a piece of furniture came up for sale that had similar decorations by the same hand, but nothing more was known. In the only available photograph, which appeared in the Architectural Digest that year, the hieroglyphic script is illegible. Very probably ‘Joseph’ worked in Paris – the name of the city is also mentioned – but this is not absolutely certain. Below the name is a date, 1907, presumably the year in which the bookcase was made.
The bookcase’s maker found his inspiration for the design and the decorations in the two-volume richly illustrated Atlas de l’art égyptien by Émile Prisse d’Avennes, which was published in instalments between 1858 and 1877 and was hugely successful, likewise among artists and decorators. The general shape of the bookcase was almost certainly derived from the niche of the mammisi or ‘birth-house’ at Dendera (vol. Architecture, pl. 53). On the left side are the heads of Amenhotep III and his first consort Queen Tiye, which Prisse d’Avennes copied from a Theban tomb. On the right side are the profiles of King Taharqa, portrayed as the god Amun, as he is on the colonnade he erected at Karnak, and Tausert, a queen from the nineteenth dynasty.
The name and profession of the person for whom ‘Joseph’ made the bookcase are also revealed by the long inscription on the right: Parmentier and architect. Following these details is Siam, the old name for Thailand. Surprisingly, this is followed by Maha Chulalongkorn, a title borne by the king of Siam. Undoubtedly the architect in question was Henri Parmentier (Paris 1871 – Phnom Penh 1949), who worked in French Indochina from the early years of the 20th century until his death. He was a pensionary of the École française d’Extrême-Orient (EFEO), which commissioned him to study the country’s art, architecture and archaeology. The excavations at Angkor became his life’s work. Why Siam should be mentioned in the inscription seems something of a puzzle: Parmentier did not work in Thailand. In 1907, however, Rama V of Siam ceded territory, including Siem Reap Province, where the Angkor temple complex is located, to Cambodia – or, more accurately, to what was then French Indochina. Before that date Parmentier’s beloved Angkor had indeed been in Siam.
Whatever the case, Indochina was Parmentier’s second home. Among those with whom he had close contacts was Georges Maspéro, one of the two sons of Gaston Maspéro, who was one of France’s most renowned Egyptologists. But in 1907 – the year in which the bookcase was built – Parmentier returned to Paris for a few months. It was presumably then that he had it made and shipped to Southeast Asia. Pieces of furniture in the Egyptianized style are not unusual in themselves, but this is the only known example to have been to the Far East and back.

Christiaan Janssens

Black-painted fruitwood withgilt woodandmetalornaments
Signed and dated 1907 in the inscription on the front left
H. 280 cm, W. 175 cm, D. 67 cm

Provenance: Bangkok
Exhibition: Edouard and Cleopatra. Egyptomania’s from the XIXth century, 20 September 2012 – 10 February 2013, Brussels, Villa Empain, Boghossian Foundation
Sources: ART-A, p.88-90; Boghossian Foundation, p. 36; Marchal, H., p. 93-101; Prisse d’Avennes, É., vol.Architecture, pl. 53; Veldeman, M., p. 44-47; Warmenbol, E.

Thursday, July 11, 2013

De Obelisk van Arles

De Obelisk van Arles




De Obelisk van Arles op de Place de la République is een Romeinse obelisk uit de 4e eeuw, De obelisk is gemaakt van rood graniet, afkomstig uit de Romeinse provincie Asia Minor. De obelisk heeft geen inscripties. De hoogte, inclusief het voetstuk, is ongeveer 20 meter.
De obelisk werd opgericht onder de in Arles geboren Romeinse keizer Constantijn II, in het midden van de spina van het Romeinse circus. Na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk raakte het circus in onbruik. De obelisk is waarschijnlijk  in de zesde eeuw bij het omvallen in twee delen gebroken. De obelisk werd herontdekt in de 14de eeuw. De naald werd terug opgebouwd in 1676 op de huidige locatie voor het stadshuis op een pedestal van Jacques Peytret (1620-1679).


Aan de basis van de obelisk zijn een fontein en bronzen sculpturen toegevoegd. Ze zijn van de hand van Antoine Laurent Dantan (1798-1878).


Vanaf 1981 staat de obelisk, samen met andere Romeinse en romaanse bouwwerken (o.a. het amfitheater) op de werelderfgoedlijst van UNESCO.

Christiaan Janssens

Jean-Julien Estrangin, Etudes sur Arles.
Jean-Julien Estrangin, Description de la Ville d'Arles (1845).
Antoine Pagi, 'D‘issertation sur le Consulat des Empereurs romains’ in: Journal des Savants (1688).

Joseph Guys, Description des Arènes ou Amphithéâtre d'Arles.
Émile Fassin en Auguste Lieutaud, L'obélisque d'Arles (1909)

Saturday, April 6, 2013

Obelisk Kiev

Obelisk Kiev



Deze obelisk is in 1957 opgericht ter herdenking van het feit dat Kiev in 1965 uitgeroepen werd tot heldenstad voor de moedige verdediging door haar inwoners in de Slag om Kiev (1941). De stad werd onderscheiden met de Lenin orde, Gouden Ster en de Helden titel.

Christiaan Janssens